Ikigai schreef:
Inleidend stuk
Het was al eeuwen de traditie dat elk jaar een bloedoffer werd gebracht aan de wezens die in het bos leven, in het kasteel. Al eeuwenlang torende het kasteel boven het dorpje uit vanop de klif. Generatie op generatie van mensen die onderdrukt werden. Ze durfden niet in opstand komen, zeker niet na de eerste maal dat enkele dorpelingen het geprobeerd hadden. De opstand eindigde met tientallen vermiste kinderen, ongeruste moeders en opstandige mannen die vermoord werden. Hun lichamen werden her en der door de straten verspreid, hun bloed op de straten, op bomen. Enkelen eindigden in het bos en de dagen na de opstand vonden dorpelingen lichaamsdelen van vermiste mannen. Na die ene poging hadden de inwoners de energie niet meer om te vechten en telkens wanneer een klein groepje negatief durfde praten over de wezens op klif, werd hen aanbevolen te zwijgen en zich rustig te houden. Niet alleen voor hun eigen welzijn, maar ook voor dat van de onschuldige dorpelingen die ook mee gestraft zouden worden.
Niemand kon ook vertrekken uit het dorp. Telkens wanneer ze hun woonplaats verlieten, werden ze enkele dagen later gedesoriënteerd teruggevonden door de anderen. De meesten herinnerden zich niets meer van de dagen die ze in het bos hadden doorgebracht, anderen vertelden dat ze dagen tussen de bomen hadden rondgedoold zonder erbij stil te staan en dat ze langzaamaan vergaten dat de doel van hun wandelen het verlaten van het dorp was.
De eerste keer dat er een offer werd geëist door de leider van de bovennatuurlijke wezens hadden de dorpelingen ingestemd in de hoop dat ze enkele jaren bevrijd zouden zijn van de tirannie en dat hun angst even zou verdwijnen, maar niks bleek minder waar. Leeftijd, geslacht, stand, niks maakte hen iets uit. Niemand zag ooit een vampier, geest, weerwolf of heks in het bos, maar toch kwam er een boodschapper met de naam van een inwoner de stad binnen, eisend dat die persoon mee zou gaan. De boodschapper was al decennia lang dezelfde man. Oudere dorpsbewoners zeiden dat de man er nog steeds zo uitzag als toen ze zelf nog maar een kind waren. Na het eerste offer was het een jaar rustig, maar precies een jaar na eerste offer kwam de boodschapper terug om een tweede persoon op te eisen. Dit werd al snel een gewoonte en op elke eerste dag van de herfst werd een inwoner meegenomen naar het kasteel op de klif.
Niemand in het dorp wist wat er met de slachtoffers gebeurde. Ze werden bloed-slachtoffers genoemd omdat de leider van de bovennatuurlijke wezens een vampier was en de dorpelingen namen aan dat hij degene was die de offers wilde. In het dorp gingen ze meest gruwelijke verhalen de ronde, de één nog weerzinwekkender dan de ander, over wat er met de offers gebeurde. Verhalen over een lange lijdensweg, dood, moord, …. De angst in het dorp was groot, want het was bijna tijd om een nieuw bloed-slachtoffer aan te duiden en de meeste inwoners maakten zich klaar om naar de markt te gaan. De plaats waar één persoon zijn of haar gruwelijke lot te weten zou komen.
Inleidend stuk
Het was al eeuwen de traditie dat elk jaar een bloedoffer werd gebracht aan de wezens die in het bos leven, in het kasteel. Al eeuwenlang torende het kasteel boven het dorpje uit vanop de klif. Generatie op generatie van mensen die onderdrukt werden. Ze durfden niet in opstand komen, zeker niet na de eerste maal dat enkele dorpelingen het geprobeerd hadden. De opstand eindigde met tientallen vermiste kinderen, ongeruste moeders en opstandige mannen die vermoord werden. Hun lichamen werden her en der door de straten verspreid, hun bloed op de straten, op bomen. Enkelen eindigden in het bos en de dagen na de opstand vonden dorpelingen lichaamsdelen van vermiste mannen. Na die ene poging hadden de inwoners de energie niet meer om te vechten en telkens wanneer een klein groepje negatief durfde praten over de wezens op klif, werd hen aanbevolen te zwijgen en zich rustig te houden. Niet alleen voor hun eigen welzijn, maar ook voor dat van de onschuldige dorpelingen die ook mee gestraft zouden worden.
Niemand kon ook vertrekken uit het dorp. Telkens wanneer ze hun woonplaats verlieten, werden ze enkele dagen later gedesoriënteerd teruggevonden door de anderen. De meesten herinnerden zich niets meer van de dagen die ze in het bos hadden doorgebracht, anderen vertelden dat ze dagen tussen de bomen hadden rondgedoold zonder erbij stil te staan en dat ze langzaamaan vergaten dat de doel van hun wandelen het verlaten van het dorp was.
De eerste keer dat er een offer werd geëist door de leider van de bovennatuurlijke wezens hadden de dorpelingen ingestemd in de hoop dat ze enkele jaren bevrijd zouden zijn van de tirannie en dat hun angst even zou verdwijnen, maar niks bleek minder waar. Leeftijd, geslacht, stand, niks maakte hen iets uit. Niemand zag ooit een vampier, geest, weerwolf of heks in het bos, maar toch kwam er een boodschapper met de naam van een inwoner de stad binnen, eisend dat die persoon mee zou gaan. De boodschapper was al decennia lang dezelfde man. Oudere dorpsbewoners zeiden dat de man er nog steeds zo uitzag als toen ze zelf nog maar een kind waren. Na het eerste offer was het een jaar rustig, maar precies een jaar na eerste offer kwam de boodschapper terug om een tweede persoon op te eisen. Dit werd al snel een gewoonte en op elke eerste dag van de herfst werd een inwoner meegenomen naar het kasteel op de klif.
Niemand in het dorp wist wat er met de slachtoffers gebeurde. Ze werden bloed-slachtoffers genoemd omdat de leider van de bovennatuurlijke wezens een vampier was en de dorpelingen namen aan dat hij degene was die de offers wilde. In het dorp gingen ze meest gruwelijke verhalen de ronde, de één nog weerzinwekkender dan de ander, over wat er met de offers gebeurde. Verhalen over een lange lijdensweg, dood, moord, …. De angst in het dorp was groot, want het was bijna tijd om een nieuw bloed-slachtoffer aan te duiden en de meeste inwoners maakten zich klaar om naar de markt te gaan. De plaats waar één persoon zijn of haar gruwelijke lot te weten zou komen.