schreef:
Langzaam hink ik terug, maar langzaam worden we omsingeld door de cranks. Op de een of andere manier begon ik mij toch verbonden met hen te voelen. Sommige zagen er nog redelijk uit, andere waren al heel ver heen en zaten dicht bij hun dood. Ik slik moeizaam en kijk naar Malia die al klaar staat. Uiteindelijk stapt er een man uit de groep cranks en draait een rondje om zijn as. "Rustig vrienden, we zullen de twee eerlijk verdelen." zegt hij lachend en draait zich dan om naar mij. Hij kijkt me neerbuigend aan en kwat voor mijn voeten. "Wat moet dat hier?" vraagt hij schichtig en draait een rondje om mij heen. Hij heft zijn hand en twee cranks rennen op Malia af om haar te pakken. "Breng haar hier." zegt hij kalm. Ik wil naar haar toe rennen, maar de man houd mij tegen. "Laat haar los! Laat haar met rust!" schreeuw ik nu, maar de man verkoopt mij een harde klap. "Houd je toch gedeisd." mompelt hij. Een beetje duizelig van de klap blijf ik strak naar hem kijken. Ik rek mijn armen uit om even genoeg adem binnen te kunnen krijgen. De man fronst en pakt mijn shirt vast. Zonder er tegen in te kunnen gaan doet hij mijn shirt omhoog en bekijkt te wonden op mijn buik.
Vanaf dat moment wist ik dat hij wel interesse in mij begon te krijgen. Hij begon te praten over de Flair en de krachten daarvan. Over wat er met mij zou gaan gebeuren. Toen werd ik oog in oog gezet met mijn toekomst. Hij greep een van de slechtere cranks bij zijn keel en zette hem tegenover mij neer. Ik kijk diep in zijn ogen. Het enige wat ik zag was moordlust. Hij had honger en zou er alles aan doen om mij in stukken te kunnen scheuren. Er zat geen verdere emotie in. Ik word er naar van en krijg de neiging om mijn pistool te pakken en een kogel door mijn hoofd te jagen. Mijn hand beweegt al langzaam naar mijn zak, maar ik houd mij in. Dat kan ik niet doen, niet nu en niet hier. In de verte wordt iets geroepen. Iets met een J maar ik versta het niet helemaal correct. Uiteindelijk loopt er een crank nogal neerbuigend naar hem toe en fluistert iets. "Jorge we hebben informatie over de groep bij de bergen, ze zijn zwakker dan ze zich voordoen. We kunnen ze aan." Dan loopt hij weer weg. Jorge. De naam Jorge doet een belletje rinkelen, maar ik heb geen idee wat ik de naam aan kan koppelen. "Jorge. Jorge. Jorge." fluister ik in de hoop dat ik weer weet waar ik de naam eerder heb gehoord. "Brenda." fluister ik na een tijdje. Jorde richt zijn open direct op mij. "Wat zei je?" sist hij en grijpt me bij mijn kraag. "Brenda." zeg ik iets harder. Hij klemt zijn handen om mijn keel waardoor ik geen lucht meer binnen krijg. "Waar ken jij die naam van?" roept hij terwijl zijn gezicht rood aan loopt. Paniekerig graai ik om mij heen, in de angst te zullen sterven in zijn hand. Met beide handen pak ik zijn hand vast. Er komen nu vele vreemde geluiden uit mijn keel, dan laat hij mij op de grond vallen. Hij geeft mij een harde trap in mijn zij, precies op de wonden. "Waar ken jij haar van?" roept hij nogmaals. "Ze reisde met ons, onze wegen kruisde." fluister ik. "De bergen, de mensen bij de bergen. Zij zit daar bij. Mijn vrienden zitten daar bij." Dat lieg ik. Ik denk dat zij degene zijn die daar zitten, het kan toch niet anders? Zij hebben de cranks vast gezien en zijn toen de stad direct ontvlucht. Ze zullen wel op ons wachten, daar bij de bergen. Jorge recht zijn rug en zet zijn beide handen in zijn zij. "We gaan ons klaarmaken voor een tocht, een tocht naar de bergen. Daar zal een maaltijd op ons staan te wachten," dan richt hij zich op mij, "en zullen we ze stuk voor stuk vermorzelen." Je kunt de haat in zijn stem horen. Het dringt tot diep in mijn borstkas door.