schreef:
Hij stapt wat meer uit zijn donkere hoek vandaan waardoor het licht van de lamp schuin op zijn gezicht valt. Hij kijkt ernstig. Zijn ogen schieten schichtig om zich heen, waarschijnlijk om te kijken of er niemand in de buurt is en of hij mij gemakkelijk kan vermoorden. Dat zou ik oprecht begrijpen na wat ik hem heb aangedaan. Ik heb gem neergeschoten, ik zag hem doodgaan. Hoe is het mogelijk dat hij hier nog is? Hij bijt even op zijn lip en loop dan woest naar mijn bed toe. "Geef me één goede reden waarom ik je niet ter plekke dood zou laten gaan, crank?" spuugt hij uit. Ik haal even diep adem en frons mijn wenkbrauwen. "Die heb ik niet." Hij lijkt even verbluft van mijn oprechtheid en dat ik er eigenlijk niet tegen in ga, maar hij blijft stil zitten op de rand van het ziekenhuisbed. Hij knikt en kijkt opnieuw om zich heen. "Het is geen doen meer hè? Na alles wat er is gebeurd. Het is klaar hè?" Ik knik en kijk de andere kant uit. Hij weet precies hoe het is om iedereen te verliezen, om alles kwijt te zijn wat je had. "En jij schoot mij neer." bromt hij en dwingt mij recht in zijn ogen te kijken. "Ik raakte in paniek, jij bent degene die als eerst aanviel en jij..." Hij heft zijn hand om mij het zwijgen op te leggen en het werkt. Ik houd mijn mond, ik ben hier niet bepaald in het voordeel dus ik kan maar beter de schijn op houden en doen wat hij zegt. "Het is al goed. We staan nu aan dezelfde kant." Ik weet dat dat waar is. We staan aan dezelfde kant en willen beide net zo graag dat WICKED valt, maar wanneer je kijkt naar de vertakkingen binnen 'aan dezelfde kant staan', staan wij nog steeds pal tegen over elkaar. Hij zal mij wel verafschuwen, ons allemaal. We hebben hem in de steek gelaten om dood te bloeden. Alleen is dat nooit gebeurd. "Wie heeft je gered?" vraag ik een beetje afstandelijk. "The right arm. Vlak na de inval kwamen zij en hebben de andere gered die nog te redden vielen. Dat waren er niet veel." De andere. Wij hebben niet alleen Gally achtergelaten om te sterven, maar ook de andere. Het is hun eigen keuze geweest en toch voelt het alsof al het bloed dat is gevloeid nu aan mijn handen kleeft. "Onderweg zijn er ook een aantal gestorven." opper ik. Voor Gally antwoord kan geven staat Malia plots in de kamer. Ik trek even mijn wenkbrauwen naar Gally op, maar die schut lichtelijk zijn hoofd en staat direct op. "Hallo Malia, dat is even geleden." spuugt hij er uit. Hij is nooit erg vriendelijk geweest, naar niemand toe.
Ik ben blij dat ik niet meer in het ziekenhuis hoef te liggen en ook mijn eigen ruimte toegewezen krijg. Het voelt toch fijner en prettiger om wat meer privacy te hebben, hoewel ik natuurlijk als nog zo nu en dan gecontroleerd zal moeten worden. Ik ga vlak bij het raam zitten en knabbel op wat worteltjes die ik gepakt heb. Mijn ogen glijden over de natuurplek waar wij ons in begeven. Zo nu en dan zie je nog een deel van een weg of auto's, maar veel is al teruggenomen door de natuur. Die is hard bezig om de mensenwereld te vernietigen en te doen alsof deze nooit heeft bestaan. Misschien was dat ook wel het beste geweest. Malia staat op om iets met haar vader te bespreken, maar het voelt niet goed dat zij alleen gaat. Iets in mij heeft mij altijd gewaarschuwd voor die man. Vanaf het moment dat we gingen reizen heb ik hem elke minuut gewantrouwd, maar ik heb mij er nooit aan over gegeven. Gally verteld over zijn eigen reis en over hoe het bij the right arm is. Maar ik kan mijn aandacht er niet bij houden en blijf uit het raam staren. Toch zit het mij niet lekker. Sowieso vind ik de verdeling hier een beetje apart. Sommige mannen hebben wapens, andere helemaal niets. Het enige waar ik mij nu mee zou kunnen verdedigen is dit botte mes. Ik moet aan een wapen komen en snel ook.
Het duurt nu wel heel lang voor Malia terug is. Ik sta op en excuseer mij even en doe alsof ik richting de toiletten loop. Een aantal jongens houden mij goed in de gaten, maar net wanneer zij even niet op mij letten schiet ik de gang in waar ik hen in zag verdwijnen. Het is leeg, ze zullen vast niet gewoon in de gang zijn gaan praten, maar waar dan wel? Elke deur die ik voorbij loop is gesloten en ik weet niet of dat komt omdat er niemand is of omdat iemand hem van binnen op slot heeft gedaan. Het frustreert mij. "Hé!" Met een ruk draai ik mij om. Een van die jongens die mij in de gaten hield loopt stug op mij af. "De toiletten zijn hier niet te vinden." zegt hij bot en geeft een ruk aan mijn arm. Ik trek mijzelf los en zet mij schrap op een klap. Dreigend loopt hij op mij af. Linker kant? Nee rechterkant. Hij heft zijn arm en haalt uit, op dat moment duik ik naar beneden en schiet op zijn middel af. Ik werp hem half op de grond en ruk direct het pistool uit de holster aan zijn rechterkant. Hij lijkt even verbaasd en niet goed te weten wat hij moet doen, maar dan haalt hij uit zijn riem aan de achterkant nog een pistool. Die had ík niet aan zien komen. "Waar zijn ze?" vraag ik bot en richt het geweer op hem. De jongen begint breed te lachen en laat zijn tong over zijn lippen glijden. "Jij schiet toch niet." zegt hij. "Waar zijn ze?" schreeuw ik nu hard door de gang heen. Hij sluit zijn ogen en schud zijn hoofd. Op dat zelfde moment haal ik de trekker over. Bloed spat in de ronde en zijn schreeuw doet mijn oren pijn doen. Hij duikt naar zijn scheenbeen en wordt lijkbleek van de pijn. "Ik vraag het nog één keer. Waar zijn ze?"